Terug
Rouw

’Ik was boos dat ik het laatste gesprek met opa had verknald’

Muziek galmde uit de speaker van mijn telefoon. Mijn hoofd vol met studiestress en mijn buik vol met pasta. De zomervakantie was dichtbij en het warme weer kwam voorzichtig om de hoek kijken. Gefrustreerd om mijn gefaalde tentamen, onderbreekt mama m’n gedachten. ,,We gaan naar opa toe Nien, ga je ook even mee? Het gaat niet zo goed,” hoor ik uit het trapgat komen.  

Ik wist al langer dat opa zijn batterij op was. Zijn lichaam was er klaar mee. Ik herkende deze sfeer, door mijn ervaring met het overlijden van oma. Haar lichaam kon de genezing na een operatie om kanker te verwijderen niet aan. Samen met de rest van de familie zaten we om haar ziekenhuisbed, terwijl ik mijn emotionele nichtje voorzichtig probeerde te troosten. ,,Nien?” hoor ik nog eens uit het trapgat komen. ,,Jaha, kom er aan”, roep ik met enige tegenzin terug.  

Naar opa gaan stond nooit heel hoog op mijn verlanglijstje. Ik hield altijd veel van mijn opa en oma, maar een hele hechte band hadden we niet. Als het nakomertje in de familie, zijn mijn opa’s en oma’s altijd erg ‘oud’ geweest. Ik heb nooit met ze kunnen fietsen, gillen in achtbanen of gek kunnen doen op het strand. Mijn opa kon een norse, pittige Groninger zijn. Recht voor z’n raap, maar toch stiekem ook wel een schat van een man. Maar mijn oma, waar hij intens veel van hield, zat altijd vol met liefde. Elke dag zie ik hoe mama steeds meer op haar begint te lijken.  

Door het autoraam kijk ik naar lucht, gevuld met donzige stapelwolken. Ik voelde weer de tegenzin opborrelen. Het bejaardentehuis straalde voor mij een sombere sfeer uit, een gevoel van leegte en eenzaamheid. Verdwaald in gedachten, begon ik het oude huis van opa en oma te missen. Waar het altijd rook naar oma’s schone was en waar het glazen schaaltje met chocolaatjes herhaaldelijk een rondje maakte. Waar ik met mijn nichtjes gekke spelletjes bedacht om buiten te spelen en waar de verwarming altijd veel te hoog stond. Het besef dat dat voorgoed voorbij was begon plots door te dringen, terwijl de auto langzaam het parkeerterrein op rolde.  

Ik slenter achter mijn ouders aan door de lange gangen van het bejaardentehuis. Gangen die roken naar opgewarmde boerenkool en naar ziekenhuis. Ik geef de huiskat een uitgebreide aai over zijn bol, terwijl mijn ouders opa’s kamer in verdwijnen. De gang is nu leeg. Niemand, behalve de kat en ik. De zenuwen bekruipen langzaam mijn lichaam. Ik kijk de kat hoopvol aan, wachtend totdat hij zou zeggen wat ik moet doen. Aarzelend loop ik door en laat de miauwende kat achter. De deur staat open. Daar ligt opa, maar niet echt meer opa. Hij lag er als een hopeloos hoopje mens, met tranen glinsterend in de ooghoeken van zijn gesloten ogen. Mama’s zinnen begonnen van Nederlands naar Gronings over te lopen terwijl ze tegen haar vader praat. Ik blijf staan, op veilige afstand van het ziekenhuisbed. Niet te dichtbij de confrontatie van mijn stervende opa.  

Opa straalde altijd kracht uit. Hij knutselde van alles in elkaar, fietste tot hij er (letterlijk) bij neerviel, zei direct wat hij dacht en had zijn geloof als een vaste rots in zijn leven. Van die kracht was nu weinig over. Hij had pijn, dat was in de diepe, gefronste rimpels in zijn gezicht af te lezen. Hij leek breekbaar, klein. Zo had ik hem nog nooit gezien. 

Verloren in de kleine kamer, dacht ik terug aan alle keren dat ik een reden had verzonnen om niet mee te gaan naar opa. Studie, hobby’s, vrienden, vriendje. Ik besefte nooit dat het allemaal tijdig was. Dat ik nu te laat was en de kans niet weer terug zou krijgen. Versteend blijf ik staan, overrompeld door alle emoties. ,,Wat is ze zo groot zeg,” fluistert opa voorzichtig tegen mama. Ik glimlach ongemakkelijk en verdrietig en kijk naar zijn magere, witte handen. Mama neemt afscheid van haar vader. Ze houdt zich moedig groot en er valt niet te zien dat ze verdriet heeft. Ze heeft besloten de dochter te zijn die op dat moment nodig was.  

Na hun afscheid blijf ik als laatste achter in de kamer. Mijn keel knijpt dicht en mijn hoofd is leeg; geen idee over wat ik moet uitbrengen. Paniekerig kijk ik vluchtig door de kamer, terwijl mama in de gang naar papa staat te gebaren. Mijn oog valt op een fotolijstje. Zonder na te denken, versnel ik naar het klaptafeltje naast opa’s bed. Ik schuif wat medicijnen, opa’s bril en een glas water opzij om ruimte te maken voor het fotolijstje. De foto van oma. Het voelde goed, alsof ik hem hierdoor hielp. Ik wist niet waarom, maar dit was een goed idee. Ik bleef trots en moedig naast het tafeltje staan, alsof het de eerste prijs in een schoonheidswedstrijd had gewonnen. Een inmiddels ongeduldige mama vraagt of ik kom. Nog steeds overweldigd en verdwaasd, besluit ik afscheid te nemen met een zwaai. Meer niet. Woorden kwamen er niet uit, dus alleen in mijn hoofd sprak ik ze uit. ,,Doei opa.”  

opa en kind

Na al het draaien en woelen, voelde mijn bed inmiddels aan als een plank. Ik ben onrustig terwijl de tranen over mijn wangen stromen als een onuitputtelijke waterval. Ik voelde me ongerust, in de war en boos. Boos, omdat ik mijn laatste gesprek met opa had verknald. Boos dat ik niet eerder langs ben gekomen en gezellig met hem heb gekletst. Boos dat ik niet vaker met opa en oma weg ben geweest als kind.  Boos, dat ik niks kon uitbrengen op het belangrijkste moment. Langzaam draai ik me voor de zoveelste keer terug op mijn rug. Uit het niets valt er een golf van rust over me heen. Mijn zware, natte oogleden vallen eindelijk dicht. 

De wekker verstoort ongegeneerd mijn rust. Tijd voor school, maar zin had ik niet. In de keuken zit mama op een stoel, met haar telefoon tegen haar oor. Aan haar toon is te horen waar het gesprek over gaat. Opa is overleden. Hij is er niet meer. Met nog een half broodje in mijn hand blijf ik staan, compleet vergeten dat ik nog een trein moet halen. De telefoon wordt neergelegd en het blijft even stil. Mama en ik kijken elkaar een paar seconden aan en vallen in elkaars armen. Nu brak zij ook. ,,Ze hebben hem vanmorgen gevonden, hij is heel vredig heen gegaan in zijn slaap”, zegt ze eenmaal gekalmeerd. Ik hoor haar verhaal aan, maar dwaal weg in gedachten bij het horen van die ene zin. Al mijn woede, schuldgevoel en onbegrip verlaten mijn lichaam. De tranen begonnen te prikken in mijn ooghoeken en ik begreep eindelijk waarom het gisteren plotseling zo goed voelde. ,,Ze vonden hem op zijn zij, met zijn gezicht naar de foto van oma.” 

Door Nienke van der Wal 

Geplaatst 31-7-2020