Terug
Achter de deuren van de dood

De overledenenverzorgster

Er hangt een zweem van mysterie en onbekendheid rondom het werken in de uitvaartbranche. Alles rondom de dood is sowieso voor veel mensen een lastig onderwerp, laat staan als je er je beroep van hebt gemaakt. Wat beweegt iemand om het laatste afscheid van een persoon als werkterrein te hebben? Wat houdt het vak in? Is het een roeping, een bewuste keuze? Wat betekent het voor je persoonlijke leven als je in de uitvaartbranche werkt? In deze serie spreekt Cick Geers met mensen die hun werk uitvoeren rondom de dood. 

‘Ik spreek zelf nooit van afleggen, ik verleen de laatste zorg‘. Karin Aasman uit het Drentse Zwinderen kiest haar woorden zorgvuldig wanneer ik met haar praat over haar werk als overledenenverzorgster. Karin (1973) is in 2005 net bevallen van haar jongste kind wanneer ze door haar voorgangster gevraagd wordt diens werk over te nemen. Karin twijfelt niet; in haar hart voelt ze dat ze dit moet doen. Ze volgt de opleiding tot overledenenverzorgster en leert het vak verder in de praktijk.

Wanneer Karin moet werken is onvoorspelbaar. De telefoon kan altijd gaan… Wanneer de melding binnenkomt, pakt ze haar verzorgkoffer en gaat ze op pad. ‘Je weet niet wat je kunt verwachten wanneer je naar een adres rijdt. Is de persoon in kwestie plotseling overleden, was er sprake van een lang ziekbed, is er paniek of berusting? Ik luister altijd eerst het verhaal van de familie aan. Zo leer ik niet alleen de overledene een beetje kennen, het versterkt ook mijn band met de familie. Ik vraag ze of ze willen helpen met de verzorging. Dat hoeft niet natuurlijk, maar al kam je bijvoorbeeld maar de haren van moeder; dàt kan al een positieve bijdrage aan het rouwproces leveren’. Karin legt vervolgens uit wat de verzorging van de overledene inhoudt. In circa anderhalf uur praat ze met de familie, wast ze de overledene en wordt deze weer helemaal aangekleed. ‘Veel mensen weten niet dat we de overledene echt van top tot teen weer aankleden: niet alleen bovenkleding maar ook sokken, hemd en ondergoed, al gebruiken we bij het laatste ook altijd een incontinentiebroekje. Voor mij is het erg belangrijk dat ik de familie hun dierbare weer terug kan geven zoals zij hem of haar kenden; in dat mooie kostuum, die prachtige jurk of een ander favoriet kledingstuk. Het eigen, herkenbare, parfum hoort daar ook bij’. Over het gebruik van make-up is Karin duidelijk: ‘Medicijngebruik kan effect hebben op de kleur van de make-up. Daar moet je dus voorzichtig mee zijn. Ik stel dan ook altijd voor om dat de dag voor de uitvaart nog even bij te werken. Daar kom ik desgewenst voor terug’.  Voordat Karin vertrekt wil ze van de familie horen of de verzorging naar wens is. ‘Het is niet zomaar iets wat je doet, het moet goed zijn!’

Op mijn vraag of dit werk haar niet teveel belast denkt Karin even na. Ze neemt de tijd en antwoordt dan: ‘Fysiek en mentaal is dit beroep zwaar. Je moet letterlijk en figuurlijk sterk zijn. Ik zorg daarom goed voor mijzelf. Ik ben ingeënt tegen de meeste ziekten en probeer zo gezond mogelijk te leven. Het komt namelijk regelmatig voor dat ik bij nacht en ontij opgeroepen word. Dat vraagt wat van je gesteldheid’. Dan gaat ze verder. ‘Voor mijn gezin is mijn werk ook belastend, maar ze staan achter me en weten dat dit belangrijk voor me is. Ze zijn er inmiddels aan gewend dat ik ineens weg moet. Mijn man komt uit een brandweer-gezin; hij weet dus hoe het werkt’. In haar omgeving ervaart Karin soms nog weleens wat weerstand. ‘Mensen denken dat ik altijd alleen maar met de dood bezig ben. Dat is voor velen een enge taboewereld. Maar ik ben naast mijn werk als overledenenverzorgster natuurlijk gewoon een vrouw van vlees en bloed. Ik sport, ik tuinier en onderneem graag leuke dingen met mijn gezin. Ook dàt ben ik!’

Over de toekomst is Karin helder: ‘Ik blijf dit werk doen zolang ik kan. Het is het laatste wat ik voor iemand kan doen’. Dan besluit ze haar verhaal: ‘Dit werk is een les voor mij. Het leven lijkt zo vanzelfsprekend, maar dat is het niet! Ik geniet dus van elk moment’.