Terug
Voorbereiden op later

‘Niemand mag alleen sterven’

Door Ellis van Wees

Bij de koffieautomaat in de gang van het Hospice Gasthuis in de stad Groningen staat een man op leeftijd met twee kopjes cappuccino in zijn hand. Hij is even langs gekomen om zijn broer te bezoeken die op sterven ligt in één van de zes kamers van het hospice. „Mijn broer is hier al een paar maanden. De dokters hebben hem opgegeven”, vertelt hij. „We hebben hem hier gebracht, want de verwachting was dat hij nog maar een paar weken te leven had. Het is wonderbaarlijk dat hij er nog is. De zorg van de vrijwilligers doet hem goed. Het gaat beter met hem sinds hier verblijft.”

Willemien Lenstra, die al negentien jaar werkt in het Hospice in Groningen, heeft het al meer gezien in de dagelijkse praktijk. „Mensen die hier komen met de indicatie terminaal (nog minimaal drie maanden te leven), zijn vaak verwaarloosd of ondervoed doordat ze thuis niet voldoende zorg krijgen tijdens hun ziekte. Ze hebben weinig familie of vrienden om zich heen en dan gaat het snel ”, vertelt ze.

Eenmaal in het Hospice Gasthuis, krijgen de gasten 24 uur dag en nacht liefde, zorg en aandacht. „Er zijn mensen die zienderogen opknappen van de extra aandacht en daardoor langer leven.”

MANTELZORGERS

In de jaren negentig begon Humanitas met het plan een Hospice Gasthuis in de stad Groningen te verwezenlijken. Het was de eerste opvang in zijn soort waar mensen in alle rust kunnen zijn tot ze komen te overlijden. Tegenwoordig zijn er vijftien opvanghuizen in het Noorden waar mensen terecht kunnen. „Het was noodzakelijk te beginnen met een hospice”, zegt Willemien Lenstra.  „In de jaren negentig merkten wij bij Humanitas dat de reguliere zorg niet voldeed als het gaat om terminale patiënten. Toentertijd kwamen vrijwilligers bij mensen thuis om ze te ondersteunen. Wij merkten dat er in de huizen van de mensen zelf van alles aan de hand was. Ze waren te klein behuisd of er waren geen mantelzorgers die konden helpen. Van daaruit hebben we plan gemaakt om een gasthuis te beginnen waar mensen zich thuis konden voelen. Mensen mogen hun huisdieren meenemen, ze kunnen hier roken of drinken, als ze dat gewend zijn. Kortom zich gedragen alsof ze thuis zijn. Ze huren een kamer en ze mogen doen wat ze willen. Behalve overlast veroorzaken.”

Het hospice in Groningen is het enige in Nederland dat volledig wordt gerund door vrijwilligers. Op dit moment zijn er 123 vrijwilligers in totaal. „Als wij vol zitten kunnen we doorverwijzen naar andere hospices”, zegt Willemien Lenstra. „Andersom gebeurt dat natuurlijk ook. Daarnaast hebben we de mogelijkheid om vrijwilligers in te zetten in de thuissituatie.”

ZEELUIT EN VERSLAAFDEN

Mensen van verschillende leeftijden, culturen, sociale status, geloven, sekse kunnen in het Hospice Gasthuis terecht. „Het is volstrekt divers. De jongste gast was één, de oudste was 100 jaar. We hebben zwervers, academici, zeelui, ambtenaren, moeders, directeuren van bedrijven of verslaafden opgevangen. Dat geldt overigens niet alleen voor onze gasten maar ook voor de vrijwilligers. De jongste is 21 jaar, de oudste is 86 jaar. Het is een mix van mensen die allemaal door één deur naar binnen komen. We hebben een platte hiërarchie met een team dat zichzelf aanstuurt.”

De vrijwilligers draaien diensten van kwart voor negen tot kwart over elf. Daarna nemen twee verpleegkundigen ’s nachts hun dienst over. „Er zijn hier altijd mensen om er te zijn voor onze gasten. Ons uitgangspunt is dat niemand alleen mag sterven. Dat mag gewoon niet. Het enige dat op het einde nog rest is iemand bij te staan.”

Kader

Willemien Lenstra die al jaren vrijwilliger is in het Hospice Gasthuis Groningen, schreef een boekje over haar ervaringen. In het boek ‘Mevrouw wil versterven!’ tekent zij de verhalen op van de gasten in het kleinschalige bijna-thuis-huis waar iedereen op zijn eigen manier zijn laatste levensfase kan doorbrengt. Hoe dat erin de praktijk aan toegaat, schetst zij in deze verhalen. Een impressie: 

‘Een dochter belde met de vraag of ze met haar moeder langs kon komen om het Gasthuis te bekijken. We maakten een afspraak voor de volgende dag. Op het afgesproken tijdstip schuifelde mevrouw Jansma heel voorzichtig, voetje voor voetje met haar rollator het gasthuis binnen. De dochter stak van wal. Moeder is bang, zei ze, bang voor pa, pa vindt het niet goed dat ze ziek is. Ze moet alles doen, het hele huishouden, koken, wassen, strijken en ze mag niet op bed gaan liggen. Ze heeft uitgezaaide blaaskanker en volgens het ziekenhuis nog drie weken te leven. Daarom zijn we vandaag stiekem naar het Gasthuis gegaan. Pa weet het niet, ik heb gezegd dat we naar de kapper gingen. Ik wil hier komen wonnen zei ze. Ik wil hierheen ook al vindt mijn man het niet goed. Morgen kom ik, mijn dochter brengt me, en als ik dan de deur uitloop zeg ik, ik ga bij je weg, en dan is hij al heel erg kwaad maar dan kan hij niets doen want dan zit ik al hier.’

Ze kwam inderdaad de volgende dag in het Gasthuis. Behalve haar koffer met kleren had ze niets bij zich. We richten haar kamer gezellig in. Ze wilde graag een cd-speler met liedjes van Ede Staal. Ze wilde dat bij haar uitvaart ‘Het is nog nooit zo donker west’ gespeeld werd, daar luisterde ze vaak naar. Ze lag rustig op bed, en liet zich alle zorg en liefde welgevallen. Ze had een glimlach om haar mond en genoot.’